AA EN HUNZE – Vereniging Dorpsbelangen Gasselternijveenschemond had bij de gemeente Aa en Hunze moeten zijn met hun verzoek om handhavend op te treden om het te instaleren vermogen van Windpark Drentse Monden Oostermoer in te perken en niet bij de minister van Economische Zaken en Klimaat. Dat is de conclusie van de uitspraak van de Raad van State.
Bron: De Schakel
Vereniging Dorpsbelangen Gasselternijveenschemond had begin 2019 een verzoek neergelegd bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat om handhavend op te treden tegen het voorbereiden en plaatsen van windturbines in de Drentse Veenkoloniën. Men wilde dat windpark De Drentse Monden en Oostermoer het totaal te installeren vermogen van het windpark zou beperken tot circa 150 megawatt. Daarnaast verzocht men om het maximale bronvermogen te handhaven op 105,8 dB(A). Men wilde dat de gekozen molen niet zou worden geaccepteerd in verband met het mogelijk overschrijden van het geluidsniveau en het niet voldoen aan de veiligheidsnormen. Tot slot verzocht Dorpsbelangen om de geldende norm voor slagschaduw van maximaal zes uur per jaar bij de meest nabijgelegen woning in het gebied te handhaven.
De minister reageerde daarop in een brief dat niet hij, maar de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze bevoegd zijn om handhavend op te treden als de windturbines niet zouden voldoen aan de wettelijke normen en vergunningvoorschriften. Ook reageerde de minister in de brief dat pas wanneer de windturbines in gebruik zijn, kan worden beoordeeld of deze normen en vergunningvoorschriften worden overschreden. Het bezwaar van de vereniging tegen deze brief verklaarde de minister niet-ontvankelijk, omdat hiertegen geen juridische procedure kan worden begonnen.
De vereniging was het hier niet mee eens en kwam hiertegen eerder in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank oordeelde in november 2020 dat de brief wel kan worden aangemerkt als een besluit waartegen kan worden geprocedeerd, maar verklaarde het bezwaar van de vereniging alsnog inhoudelijk ongegrond. De rechtbank bepaalde verder dat het handhavingsverzoek van de vereniging moest worden doorgezonden naar de gemeentebesturen van Borger-Odoorn en Aa en Hunze.
De vereniging en het gemeentebestuur van Aa en Hunze gingen tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij voeren aan dat de minister wel het bevoegde gezag is voor de naleving van de omgevingsvergunningen voor het windpark. Deze concludeerde dat de rechtbank terecht het besluit op bezwaar heeft vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond heeft verklaard op grond van de overweging dat de minister niet het bevoegd gezag is. Het komt er dus op neer dat wanneer de vereniging meent dat er overtredingen zijn waartegen handhavend moet worden opgetreden, dat zij een nieuw verzoek moeten indienen bij het wel bevoegde bestuursorgaan en dus bij de gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn.
De gemeente Aa en Hunze legt zich bij de uitspraak neer en wil verder niet veel over de situatie kwijt. ,,We weten wat er speelt bij de inwoners en onderzoeken de klachten. Dat laatste wordt voor ons gedaan door de RUD”, aldus een woordvoerder van de gemeente.
Ali Edelenbosch van Dorpsbelangen geeft aan niet verrast te zijn. ,,We zijn vooral teleurgesteld. Het is nu na jaren duidelijk dat de gemeente de vergunning moet handhaven, maar inhoudelijk is er nog nooit naar gekeken. Ik dacht dat de overheid er ook was om de belangen van de burger te beschermen, maar we hebben ervaren dat het Rijk altijd bij de initiatiefnemers aan tafel schuift. Het wantrouwen in de overheid is daarom alleen maar afgenomen. Het balletje ligt dus bij de gemeente, maar de RUD is al bijna een jaar bezig met onderzoek. We zullen daarom binnenkort met de gemeente in gesprek gaan. We hopen dat ze opschieten met het handhavingstraject. We willen nu eindelijk wel eens weten of we het bij het rechte eind hebben. Stel dat we gelijk hebben. Ik moet dan echter wel zien of de gemeente het windmolenpark stil legt. Het zal de eerste keer zijn dat zoiets gebeurd.”